Naar Offside van Jafar Panahi in de 9-3
Eén keer eerder bezocht ik Le Blanc-Mesnil. Dat was eind 2005, tijdens de uitbraak van stedelijk geweld in de Franse voorsteden. Hier lees je een uitgebreid verslag van het eerdere bezoek aan dat stadje in het departement Seine-Saint-Denis, dat Fransen meestal neuf trois (9-3) noemen.
Vorige week was ik er opnieuw, dit keer met een leukere missie: de bioscoop Louis Daquin was een van de laatste filmhuizen rond Parijs waar de Iraanse film Offside (Hors Jeu in het Frans) draaide, van regisseur Jafar Panahi. Ik was aan de late kant en had niet zo goed gecheckt waar de bioscoop zich bevond. In een drukke straat, ging ik maar van uit: zo veel zal het voorstadje er niet hebben.
In het centrum bleek het lastiger dan vermoed. Veel volk was er niet en ik vroeg de weg aan twee jongens, die Nicolas Sarkozy wellicht als racaille zou bestempelen: jonge Fransen van Arabische afkomst met een net iets te dure auto, geparkeerd voor de pinautomaat (lang leve de tendentieuze journalistiek...). Die weigerde aanvankelijk meer dan twintig euro aan ze te geven. Later gaf-ie dan toch het dubbele. Opvallend: euro's noemden ze 'dollars'. 'Die zijn toch veel minder waard?' zei ik. 'Maakt niet uit,' vonden ze.
Toen ontstond er een lastige situatie. Ja hoor, ze kenden Louis Daquin wel. 'Nog een redelijk eindje lopen, we brengen je wel met de auto.' Lastig, omdat je je racistisch voelt bij het antwoord 'nee dank je, ik loop wel' en naïef bij het antwoord 'ja graag'. Voor ik het door had, koos ik voor naïviteit. Dat werkt toch ontwapenend, schijnt.
Bon, ze bleken erg aardig te zijn en ik mocht me weer eens gelukkig prijzen om mijn nationaliteit en adoptiestad van herkomst, Amsterdam (vijf jaar in Amsterdam studeren en je dan Amsterdammer noemen, zo een ben ik er). Beide werken ook ontwapenend.
Tussen haakjes: laatst in een gesprek met een Oostenrijks meisje besefte ik nog eens hoe gelukkig je je mag prijzen als Nederlander in oppervlakkige contacten. Oostenrijker zijn blijkt zo mogelijk nog lastiger dan Duitser, wat mij af en toe al geen sinecure lijkt. Ze vertelde dat een meisje het noemen van haar nationaliteit beantwoordde met de mededeling dat ze het achterhuis van Anne Frank bezocht had. 'Dat is niet in Oostenrijk, maar in Amsterdam,' zei de Oostenrijkse. 'Weet ik,' zei de Française. Laten we maar niet te diep nadenken over wat ze nu precies wilde zeggen.
Ik dwaal af. De jongens zetten me af voor de bios, wensten me een goede avond en ik deed hetzelfde. De film ging over een zestal meisjes dat niet bij de beslissende kwalificatiewedstrijd van Iran mocht zijn, voor het WK voetbal in Duitsland van vorig jaar. De vrouwelijke helft van de Iraanse bevolking heeft namelijk een permanent stadionverbod. Hoewel de amateur-acteurs af en toe niet heel sterk overkwamen, was de film zeker de moeite waard.
Ik was deze levensgevaarlijke onderneming begonnen, omdat Wordt Vervolgd, het tijdschrift van Amnesty International, mij gevraagd had regisseur Jafar Panahi te interviewen. Die zou namelijk in Parijs wonen. Ze wilden graag dat ik hem zou interviewen, omdat zijn film vanaf maart ook in Nederland zou draaien
Het bleek om een misverstand te gaan. Panahi woont in Teheran, de stad waar NRC-collega Thomas Erdbrink een fraai weblog bijhoudt. Ondertussen had ik de film wel gezien, dus zou ik hem dan maar telefonisch interviewen.
Totdat bleek dat Panahi naar Rotterdam kwam voor het filmfestival. Hoewel wij hier in mei Cannes hebben (waarvoor ik nu zo ongeveer de accreditatie zou moeten regelen en dan wellicht alsnog geweigerd zou worden), sla ik Rotterdam zelden over.
Dus vervroegde ik mijn trein en begaf me afgelopen vrijdag naar Rotterdam, waar ik de Jafar Panahi ontmoette. Zijn Engels bleek beperkt, maar een vriendelijke tolk bracht uitkomst. Lastig werken overigens, met zo'n tolk. Dat was de eerste keer voor me. Het resultaat mag je zelf beoordelen in het komende nummer van Wordt Vervolgd.
Vorige week was ik er opnieuw, dit keer met een leukere missie: de bioscoop Louis Daquin was een van de laatste filmhuizen rond Parijs waar de Iraanse film Offside (Hors Jeu in het Frans) draaide, van regisseur Jafar Panahi. Ik was aan de late kant en had niet zo goed gecheckt waar de bioscoop zich bevond. In een drukke straat, ging ik maar van uit: zo veel zal het voorstadje er niet hebben.
In het centrum bleek het lastiger dan vermoed. Veel volk was er niet en ik vroeg de weg aan twee jongens, die Nicolas Sarkozy wellicht als racaille zou bestempelen: jonge Fransen van Arabische afkomst met een net iets te dure auto, geparkeerd voor de pinautomaat (lang leve de tendentieuze journalistiek...). Die weigerde aanvankelijk meer dan twintig euro aan ze te geven. Later gaf-ie dan toch het dubbele. Opvallend: euro's noemden ze 'dollars'. 'Die zijn toch veel minder waard?' zei ik. 'Maakt niet uit,' vonden ze.
Toen ontstond er een lastige situatie. Ja hoor, ze kenden Louis Daquin wel. 'Nog een redelijk eindje lopen, we brengen je wel met de auto.' Lastig, omdat je je racistisch voelt bij het antwoord 'nee dank je, ik loop wel' en naïef bij het antwoord 'ja graag'. Voor ik het door had, koos ik voor naïviteit. Dat werkt toch ontwapenend, schijnt.
Bon, ze bleken erg aardig te zijn en ik mocht me weer eens gelukkig prijzen om mijn nationaliteit en adoptiestad van herkomst, Amsterdam (vijf jaar in Amsterdam studeren en je dan Amsterdammer noemen, zo een ben ik er). Beide werken ook ontwapenend.
Tussen haakjes: laatst in een gesprek met een Oostenrijks meisje besefte ik nog eens hoe gelukkig je je mag prijzen als Nederlander in oppervlakkige contacten. Oostenrijker zijn blijkt zo mogelijk nog lastiger dan Duitser, wat mij af en toe al geen sinecure lijkt. Ze vertelde dat een meisje het noemen van haar nationaliteit beantwoordde met de mededeling dat ze het achterhuis van Anne Frank bezocht had. 'Dat is niet in Oostenrijk, maar in Amsterdam,' zei de Oostenrijkse. 'Weet ik,' zei de Française. Laten we maar niet te diep nadenken over wat ze nu precies wilde zeggen.
Ik dwaal af. De jongens zetten me af voor de bios, wensten me een goede avond en ik deed hetzelfde. De film ging over een zestal meisjes dat niet bij de beslissende kwalificatiewedstrijd van Iran mocht zijn, voor het WK voetbal in Duitsland van vorig jaar. De vrouwelijke helft van de Iraanse bevolking heeft namelijk een permanent stadionverbod. Hoewel de amateur-acteurs af en toe niet heel sterk overkwamen, was de film zeker de moeite waard.
Ik was deze levensgevaarlijke onderneming begonnen, omdat Wordt Vervolgd, het tijdschrift van Amnesty International, mij gevraagd had regisseur Jafar Panahi te interviewen. Die zou namelijk in Parijs wonen. Ze wilden graag dat ik hem zou interviewen, omdat zijn film vanaf maart ook in Nederland zou draaien
Het bleek om een misverstand te gaan. Panahi woont in Teheran, de stad waar NRC-collega Thomas Erdbrink een fraai weblog bijhoudt. Ondertussen had ik de film wel gezien, dus zou ik hem dan maar telefonisch interviewen.
Totdat bleek dat Panahi naar Rotterdam kwam voor het filmfestival. Hoewel wij hier in mei Cannes hebben (waarvoor ik nu zo ongeveer de accreditatie zou moeten regelen en dan wellicht alsnog geweigerd zou worden), sla ik Rotterdam zelden over.
Dus vervroegde ik mijn trein en begaf me afgelopen vrijdag naar Rotterdam, waar ik de Jafar Panahi ontmoette. Zijn Engels bleek beperkt, maar een vriendelijke tolk bracht uitkomst. Lastig werken overigens, met zo'n tolk. Dat was de eerste keer voor me. Het resultaat mag je zelf beoordelen in het komende nummer van Wordt Vervolgd.