Een bevoorrechte ontvangst zou me gisteren staan te wachten op het politiebureau van Juvisy volgens artikel 4 van de
verklaring van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar deed ik aangifte van
mishandeling en diefstal een dag eerder in La Grande Borne in Grigny.
Eerst reis ik terug naar de buurt zelf, in gezelschap van collega en vriend Stefan de Vries, correspondent voor onder meer BNR Nieuwsradio, om mijn fiets op te halen. Met trein en bus reizen we naar La Grande Borne. Uiteraard ben ik angstiger dan normaal, zeker als we groepjes jongeren passeren. Het verloopt probleemloos. Boven de buurt vliegt een politiehelikopter.
Het politiebureau is in de nabijgelegen voorstad Juvisy sur Orge. Het welkom is bemoedigend: 'Ik hoop dat we uw aangifte kunnen ontvangen.' Maar zeker weet hij dat niet. De man vindt dat journalisten veel te vaak over voorsteden schrijven en raadt me af alleen dat soort buurten in te gaan. 'Wat er nu in België aan de hand is, dat is toch ook heel erg.'
Na drie kwartier wachten word ik ontvangen door een agente. Ze heeft niet veel zin in mijn aangifte. Ze belt met een andere agent tegen wie ze zegt dat ze eigenlijk al thuis had moeten zijn.
Ze luistert naar mijn verhaal, maar vindt het allemaal maar niets. Waarom ben ik in vredesnaam naar La Grande Borne gegaan? Waarom ben ik gisteren niet meteen gekomen? Ze zucht meerdere malen. '
J'en peux plus,' zegt ze tegen een vriendin die ze belt dat ze wat later komt. 'Ik kan er niet meer tegen'.
Wanneer ik vertel dat ik de haat in de ogen van een van de jongens zag, kijkt ze ongeïnteresseerd. 'Ik wil graag feiten horen,' zegt ze. Ze reageert geïrriteerd als ik zeg niet zeker te zijn of het vier of vijf jongens waren. 'Dat past niet in mijn computer.' Tegen een agent die langskomt, zegt ze: 'Er is een lange beschrijving bij dit verhaal. Daar ben ik nog wel even zoet mee'.
Putain, antwoordt hij vol medeleven.
Verder vraagt ze bezorgd waarom ik aantekeningen maak (ik antwoord dat ik met haar meeschrijf) en zegt ze dat journalisten het altijd maar beter denken te weten als ik af en toe kritisch ben. Zo wil ze me laten verklaren dat ik de jongens niet goed gezien heb. Dat heb ik wel, antwoord ik, ik kan alleen niet meer goed beschrijven hoe ze eruit zien. Een irrelevant verschil, vindt ze.
Ik wil details geven over het uiterlijk van de jongen die ik het duidelijkst gezien heb, maar de agente vindt dat onnodig. 'Ik weet waar ik mee bezig ben', zegt ze.
Het proces-verbaal zit barstensvol spelfouten. Ik zal het binnenkort misschien inscannen. Ook het merk van mijn gestolen computer heeft ze verkeerd geschreven: Appel in plaats van Apple. Ik vraag of dat geen probleem is. 'Als ik snel typ, kan er af en toe een foutje in zitten. Dat is niet erg,' antwoordt ze.
We krijgen nog bijna ruzie als ik opmerk dat ze wel eens mag ophouden met zuchten en wellicht iets vriendelijker zou mogen zijn. Het was misschien niet zo slim van me alleen die buurt in te gaan, maar dat is nu gebeurd en ik doe aangifte van een geweldsmisdrijf. Ik zeg dat ik begrijp dat het vervelend is dat ze langer door moet werken, maar dat dat ook weer niet echt mijn fout is. Daarop ontkent ze dat ze zucht en vermoeid is.
We bekijken mogelijke daders op de computer. Ik krijg 57 zwarte, soms piepjonge jongens te zien uit heel Frankrijk, maar weet zeker dat hij er niet tussen zit.
Ik vraag wat er verder te gebeuren staat. Het gaat rond langs alle politiebureaus, zei ze. Een actieve zoektocht naar de daders zal niet plaatsvinden.
Enkele reageerders her en der op internet betwijfelen of me daadwerkelijk iets overkomen is omdat ik schrijf over een paar schrammetjes. Ik weet dat ik hen eigenlijk niet serieus zou moeten nemen, maar kan ze desalniettemin enigszins gerust stellen: ik bleek na een nacht slapen een blauw oog te hebben, en bloeduitstortingen op mijn voorhoofd, rechteroor en in mijn nek. Verder hartelijk dank aan iedereen die bemoedigende reacties en e-mails heeft verstuurd.