Mishandeld en beroofd in La Grande Borne
Bibliothecaris Julien heeft het idee dat het echt beter gaat met de buurt La Grande Borne in Grigny. De voorstad, die in het verleden regelmatig in het nieuws kwam door rellen en buitensporig vandalisme, is een van de meest beruchte achterstandsbuurten rond Parijs.
Julien herkent me nog van een eerder bezoek en negeert de gemeenteregel dat ambtenaren eerst toestemming moeten vragen voordat ze met een journalist mogen spreken. 'Er wordt een groot nieuw sociaal centrum gebouwd voor buurtverenigingen en er komt een nieuwe weg door de afgesloten buurt om weer wat leven in de brouwerij te brengen,' onderbouwt hij zijn optimisme.
Boekverbranding
Ik ben de afgelopen twee jaar al een keer of vijf in Grigny geweest. Begin vorig jaar had ik zelfs het idee me er een tijdje te vestigen in de hoop zo’n banlieue nu eens echt goed te leren kennen. Na een paar dagen werd dat plan bruut verstoord door de studentendemonstraties in Parijs tegen het jongerencontract CPE.
De wijk ziet er ook nu, een jaar na mijn laatste bezoek, troosteloos uit, vooral op een druilerige dag als deze. Wel valt me op dat er steigers bij een muur staan en dat er inderdaad een sociaal centrum wordt gebouwd. Iets van alle miljarden die de overheid keer op keer belooft, komt dus wel degelijk in de buurten terecht.
Ik laat mijn verhaal beginnen in de bibliotheek. Tijdens het geweld begin deze week zijn in Villiers-le-Bel bij Parijs en in Toulouse net als twee jaar geleden bibliotheken in brand gestoken. Bibliotheken. Kenniscentra, die de bevolking juist kunnen helpen in hun zoektocht naar een betere toekomst.
Volgens Julien moet je geen symbolische waarde hechten aan de boekverbrandingen. 'Die jongens verbranden simpelweg wat ze tegenkomen. De auto van hun buren, de winkel waar hun ouders werken. Ze hebben het vooral voorzien op alles wat de staat vertegenwoordigt: de bus die hun buurt bedient, scholen en dus ook bibliotheken. Vaak hoor je diezelfde mensen klagen dat de staat nooit iets voor ze doet.'
In de bibliotheek zitten vier oude dametjes uit het bejaardenhuis thee te drinken. Verder is het vrijwel leeg. 'We hebben ongeveer honderd regelmatige bezoekers,' zegt Julien. De buurt telt 13.000 inwoners. 'Toch moet je het belang niet onderschatten. Ik zie dat mensen hier opbloeien, vooral meisjes. Bovendien is er de sociale functie, kijk maar naar die oude vrouwen.'
Jij bent van de politie
Buiten maak ik wat foto’s van de bibliotheek voor bij het verhaal. Ik loop door de buurt, spreek enkele mensen aan en bezoek de groenteboer en het internetshopje vanwaar ik veel geblogd heb anderhalf jaar geleden. Erg spraakzaam zijn de meesten vandaag niet.
Het loopt tegen half vijf, tijd om mijn verhaal te schrijven en door te sturen naar de kranten. Toch zou het leuk zijn nog een enthousiaste jonge bibliotheekbezoeker in het verhaal te hebben. De scholen zijn uit en ik besluit nog even snel langs te gaan om te zien of het wat drukker is.
Op het plein voor de bibliotheek komt een jongen op een fiets op me af. 'Jij bent van de politie met je fototoestel.' Drie of vier anderen, allen met zwarte huidskleur en wijde kleren met capuchon, voegen zich bij hem.
Een klein mannetje – misschien is hij pas 14, misschien ook wel 18 – komt op me aflopen, gedekt door de anderen. 'Ik nam foto’s van de bibliotheek', zeg ik. 'Ik ben bezig met een verhaal over het belang van een bibliotheek in de buurt. Ik laat jullie mijn perskaart zien.'
Het maakt geen indruk. In de ogen van de jongen zie ik haat, zoals ik die nog nooit gezien heb. Onder zijn capuchon heeft hij zijn ogen bijna dichtgeknepen. Toch kijken ze intens naar me. Hij begint te slaan.
De anderen volgen. Ze proberen met de opening van een trappenhuis pal naast de bibliotheek binnen te duwen, een cage d’escalier. Even tevoren heb ik de poëtische graffititeksten daar nog genoteerd: Fuck la police pour la vie. Ik neuk ze in hun reet.
Uit krantenartikelen en van televisie weet ik dat in de donkere, naar urine stinkende trappenhuizen de ergste dingen gebeuren: geweldsmisdrijven, berovingen, groepsverkrachtingen. Daar moet ik buiten zien te blijven.
Met z’n vier of vijven slagen ze er toch in mij erin te duwen. Ze schoppen en slaan me, waarbij ze het vrijwel uitsluitend op mijn hoofd voorzien hebben. Ik schreeuw om hulp en denk dat omstanders – het is nog licht – me gehoord moeten hebben. Hulp komt niet.
Mijn fototoestel en laptop – ik wilde het verhaal direct vanaf een draadloze internetplek versturen om een uurtje tijd te winnen – in mijn rugtas heb ik dan opgegeven. Mijn portemonnee mogen ze ook hebben. Ze schoppen maar door: even vrees ik voor mijn leven.
Wanneer de buit onverwacht waardevol blijkt, neemt de druk iets af en kan ik naar buiten glippen. Ik ren de bibliotheek in. Een jongen wil me nog achterna, maar wordt tegengehouden door de anderen.
In de bibliotheek is de politie al gebeld. 'We dachten dat het om huiselijk geweld ging.' Dan grijpen ze blijkbaar niet in. Te gevaarlijk. Na ruim twintig minuten komt de eerste hulp. Nog later komt de politie. Behalve enkele schrammen op mijn voorhoofd, oor en lip blijk ik niets te mankeren.
Franse bureaucratie
De hulpverleners laten duidelijk blijken dat het om een alledaags vergrijp gaat. 'Vorige week nog een dametje met haar tas.' Na veel aandringen vind ik iemand bereid die mij een telefoon leent om naar Nederland te bellen om naasten op de hoogte te stellen en mijn bankpassen te laten blokkeren.
Aanvankelijk wil ik niet naar het ziekenhuis, maar later toch maar wel. Een man van de eerste hulp zegt dat dat niet meer kan. Ik heb immers al aangegeven dat ik het niet wilde. Ai, de Franse bureaucratie, ook nu. Uiteindelijk 'mag' ik dan toch. In de ambulance naar Evry.
Maar eerst nog even mijn fiets op halen, die nog op een parkeerplaats staat. Ik denk mijn fietssleutel kwijt te zijn, maar vind die later weer terug. De politie wil mijn fiets losknippen, waarna ik die in de bibliotheek mag zetten, maar krijgt het slot niet doorgeknipt. 'Een Hollands slot hè', luidt hun commentaar.
In het ziekenhuis gaat de bureaucratie door. Tot mijn verbazing moet ik wachten. Maximaal een half uur, wordt me gezegd. Dat vind ik best lang, voor iemand die net een traumatische ervaring heeft meegemaakt. Terwijl ik zit te wachten, voert de politie net een jongen af in handboeien. Zijn rechter broekspijp zit vol bloedspetters.
Trein naar Villiers-le-Bel
In een overvolle gang vol ellende moet ik uiteindelijk twee uur en een kwartier wachten, totdat een dokter in twee minuten hetzelfde constateert als de man van de eerste hulp. ‘Het beste gezondheidssysteem ter wereld’, verbijt ik mezelf. Zo denken Fransen over hun medische voorzieningen.
Niemand kan me in het ziekenhuis geld voorschieten voor een taxi of een trein terug en ik kan ook niet worden afgezet bij het politiebureau. Nummers van vrienden weet ik niet uit mijn hoofd. Lopend verlaat ik dan maar het ziekenhuis van Evry en kom in een buurt waar ik nog nooit geweest ben. Op een plattegrond zie ik waar het station ligt en zonder kaartje reis ik terug naar Parijs. De trein heeft als eindbestemming Villiers-le-Bel, maar ik besluit besluit op Paris Châtelet-Les Halles uit te stappen.
Labels: banlieue, fotografie, geweld, media